Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·pij·pen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
oppijpen
pijpte op
opgepijpt
zwak -t volledig

Werkwoord

oppijpen

  1. overgankelijk groter voorstellen dan het is, luidruchtig protesteren
    • Er worden even twee hoogleraren uit verschillende aandachtsgebieden [...] weggezet door pas gealfabetiseerde zielepoten die denken dat opgepijpt geschetter een opinie is.[1] 

Gangbaarheid

Verwijzingen