opmarcheren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van opmarcheren | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | opmarcheren | op te marcheren | ||||||
toekomend | zullen opmarcheren op zullen marcheren |
te zullen opmarcheren op te zullen marcheren | |||||||
voltooid | tegenwoordig | zijn opgemarcheerd | te zijn opgemarcheerd | ||||||
toekomend | opgemarcheerd zullen zijn | opgemarcheerd te zullen zijn | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
opmarcherend | opgemarcheerd | ev. marcheer op |
mv. verouderd marcheert op |
marchere op (bijzin) opmarchere | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | marcheer op | marcheert op | marcheert op | marcheert op | marcheert op | marcheren op | marcheren op | marcheren op | |
verleden (o.v.t.) | marcheerde op | marcheerde op | marcheerde op | marcheerde op | marcheerde op | marcheerden op | marcheerden op | marcheerden op | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal opmarcheren | zult/zal opmarcheren | zult/zal opmarcheren | zult opmarcheren | zal opmarcheren | zullen opmarcheren | zullen opmarcheren | zullen opmarcheren | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou opmarcheren | zou opmarcheren | zou(dt) opmarcheren | zoudt opmarcheren | zou opmarcheren | zouden opmarcheren | zouden opmarcheren | zouden opmarcheren | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | opmarcheer | opmarcheert | opmarcheert | opmarcheert | opmarcheert | opmarcheren | opmarcheren | opmarcheren | |
verleden (o.v.t.) | opmarcheerde | opmarcheerde | opmarcheerde | opmarcheerde | opmarcheerde | opmarcheerden | opmarcheerden | opmarcheerden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal opmarcheren op zal marcheren |
zult/zal opmarcheren op zult/zal marcheren |
zult/zal opmarcheren op zult/zal marcheren |
zult opmarcheren op zult marcheren |
zal opmarcheren op zal marcheren |
zullen opmarcheren op zullen marcheren |
zullen opmarcheren op zullen marcheren |
zullen opmarcheren op zullen marcheren | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou opmarcheren op zou marcheren |
zou opmarcheren op zou marcheren |
zou(dt) opmarcheren op zou(dt) marcheren |
zoudt opmarcheren op zoudt marcheren |
zou opmarcheren op zou marcheren |
zouden opmarcheren op zouden marcheren |
zouden opmarcheren op zouden marcheren |
zouden opmarcheren op zouden marcheren | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben opgemarcheerd | bent opgemarcheerd | bent/is opgemarcheerd | zijt opgemarcheerd | is opgemarcheerd | zijn opgemarcheerd | zijn opgemarcheerd | zijn opgemarcheerd | |
verleden (v.v.t.) | was opgemarcheerd | was opgemarcheerd | was opgemarcheerd | waart opgemarcheerd | was opgemarcheerd | waren opgemarcheerd | waren opgemarcheerd | waren opgemarcheerd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal opgemarcheerd zijn | zal/zult opgemarcheerd zijn | zult/zal opgemarcheerd zijn | zult opgemarcheerd zijn | zal opgemarcheerd zijn | zullen opgemarcheerd zijn | zullen opgemarcheerd zijn | zullen opgemarcheerd zijn | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou opgemarcheerd zijn | zou opgemarcheerd zijn | zou/zoudt opgemarcheerd zijn | zoudt opgemarcheerd zijn | zou opgemarcheerd zijn | zouden opgemarcheerd zijn | zouden opgemarcheerd zijn | zouden opgemarcheerd zijn |