Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·hoes·ten
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
ophoesten
hoestte op
opgehoest
zwak -t volledig

Werkwoord

ophoesten overgankelijk

  1. (medisch) door hoesten vanuit de luchtpijp of slokdarm omhoog werken
  2. (informeel), (figuurlijk) ergens mee voor de dag komen, produceren, voortbrengen
    • Wat een moeilijke vraag, je denkt toch niet dat ik het antwoord zomaar kan ophoesten? 
  3. (informeel), (figuurlijk) betalen
    • Ze moest 100 euro ophoesten. 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be