Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • open·leg·gen
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

openleggen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
openleggen
legde open
opengelegd
zwak -d volledig
  1. overgankelijk iets open maken
    • De ontwikkelaar zegt klaar te zijn met de bouw van appartementen en een horecagedeelte in de onderste laag. ,,Dat stond niets meer in de weg, behalve dat archeologische onderzoek. De opdracht werd door de gemeente doorgegeven aan de aannemer die een rekening van 7.000 euro aan onderzoekskosten kreeg gepresenteerd. Dat konden we terugdraaien, maar toen kregen we het verwijt dat we de grond niet zomaar mochten openleggen. [2] 
  2. overgankelijk iets in geopende toestand ergens plaatsen
    • Vergelijkbaar met de zwartepietendiscussie in Nederland ligt de Franse kerststal sindsdien onder het vergrootglas van de nationale identiteit. ,,Het valt me nog mee dat die kerstal mag", reageert historicus Han van der Horst. ,,Want formeel mag er echt niks in Frankrijk. Je mag ook geen koran openleggen in het stadhuis of een bijbel. In Nederland zou dat allemaal niet zo'n drama zijn, maar in Frankrijk zijn ze daarin heel strikt sinds de wet Combes (1905). Er is daar nu eenmaal een heel scherpe scheiding tussen kerk en staat. De Nederlandse staat stelt zich tamelijk neutraal op ten opzichte van het geloof." [3] 
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen