opdrukken
- op·druk·ken
- samenstelling van op bw en drukken ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
opdrukken |
drukte op |
opgedrukt |
zwak -t | volledig |
opdrukken
- wederkerend een krachtoefening uitvoeren waarbij men zich, met handen en voeten op de grond in opgerichte positie, laat zakken tot de borst even de grond raakt, en waarna men zichzelf weer omhoog drukt
- Hij probeerde zich nog een keer op te drukken, maar hij had echt zijn grens bereikt.
- overgankelijk door druk uit te oefenen iets verhogen
- In de Saale-ijstijd duwde het landijs ijstongen voor zich uit die de ondergrond opdrukten tot stuwwallen.
- overgankelijk door druk uit te oefenen iets ergens op bevestigen
- De dopjes werden er daarna weer opgedrukt.
- iemand een stempel opdrukken
iemand tegen wil en dank, vaak ten onrechte, in een categorie plaatsen
de opdrukken mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord opdruk
- Het woord opdrukken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "opdrukken" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[1] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be