[1] Zich opdrukken.


  • op·druk·ken
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
opdrukken
drukte op
opgedrukt
zwak -t volledig

opdrukken

  1. wederkerend een krachtoefening uitvoeren waarbij men zich, met handen en voeten op de grond in opgerichte positie, laat zakken tot de borst even de grond raakt, en waarna men zichzelf weer omhoog drukt
    • Hij probeerde zich nog een keer op te drukken, maar hij had echt zijn grens bereikt. 
  2. overgankelijk door druk uit te oefenen iets verhogen
    • In de Saale-ijstijd duwde het landijs ijstongen voor zich uit die de ondergrond opdrukten tot stuwwallen. 
  3. overgankelijk door druk uit te oefenen iets ergens op bevestigen
    • De dopjes werden er daarna weer opgedrukt. 
  • iemand een stempel opdrukken
iemand tegen wil en dank, vaak ten onrechte, in een categorie plaatsen

de opdrukkenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord opdruk
99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be