opbeuring
- op·beu·ring
- Naamwoord van handeling van opbeuren met het achtervoegsel -ing
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | opbeuring | opbeuringen |
verkleinwoord | opbeurinkje | opbeurinkjes |
de opbeuring v
- troost, iets waarmee je iemand kracht en moed geeft na een teleurstelling
- Het kind had een opbeuring nodig na het behalen van de onvoldoende.
- Het woord opbeuring staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "opbeuring" herkend door:
85 % | van de Nederlanders; |
88 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be