Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: o'tje

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • oot·je
Woordherkomst en -opbouw
  • [A] Waarschijnlijk van het verkleinwoord o'tje, naar een kring die men bij een kinderspel om iemand heen trekt
  • [B] Verkorting van grootje

[A] ootje

Zelfstandig naamwoord

enkelvoud meervoud
naamwoord - -
verkleinwoord ootje -

het ootjeo dim. tant.

  1. (wiskunde) het cijfer nul
  2. (spel) kringetje dat bij bepaalde kinderspelen om iemand heen gemaakt wordt
Uitdrukkingen en gezegden

[1] "het cijfer nul"

  • Een ootje in het cijfer zijn
Ergens niets in te brengen hebben

[2] "kringetje bij kinderspelen"

  • Iemand in het ootje nemen
Een (flauwe) grap met iemand uithalen
    • Het is niet moeilijk hem in het ootje te nemen. 

[B] ootje

Zelfstandig naamwoord

enkelvoud meervoud
naamwoord - -
verkleinwoord ootje ootjes

het ootjeo dim. tant.

  1. (persoon), (familie), (informeel) grootmoeder, oma
  2. (persoon), (informeel) oude vrouw
Uitdrukkingen en gezegden
  • Het ootje hebben

Gangbaarheid

92 % van de Nederlanders;
86 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be