• oor·ver·scheu·rend
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen oorverscheurend oorverscheurender oorverscheurendst
verbogen oorverscheurende oorverscheurendere oorverscheurendste
partitief oorverscheurends oorverscheurenders -

oorverscheurend [1]

  1. heel erg luid
     De baas hield meer van zijn varkens dan van zijn vrouw, ze zeien, wanneer ze geslacht moesten worden had hij altijd van te voren verdriet; hij kocht zoo spoedig mogelijk een paar nieuwe biggen die oorverscheurend gilden wanneer ze bij hun ooren in de zak werden getild op de donkere varkensmarkt.[2]