Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • oog·vor·mig
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen oogvormig oogvormiger oogvormigst
verbogen oogvormige oogvormigere oogvormigste
partitief oogvormigs oogvormigers -

Bijvoeglijk naamwoord

oogvormig

  1. vorm van een oog hebbend
    • De biologen bestuderen de oogvormige vlekken op de vleugels van vlinders. 

Gangbaarheid

92 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be