onweerswolk
  • on·weers·wolk
enkelvoud meervoud
naamwoord onweerswolk onweerswolken
verkleinwoord onweerswolkje onweerswolkjes

de onweerswolkv / m

  1. (meteorologie) donkere wolk waaruit een onweersbui kan ontstaan
  2. (figuurlijk) iets dat op uitbarsten staat
     Kennelijk kwam de verschrikkelijke onweerswolk, waarnaar hij met hart en ziel had verlangd en die hem tegelijk onwillekeurig angst aanjoeg -, kennelijk kwam die wolk naderbij.[2]
     Een bliksemschicht ontstaat door ontlading van negatieve deeltjes in een onweerswolk via een kilometerslang kanaal van de wolk naar de aarde.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1
  3.   Weblink bron “Waarom slaat de bliksem vaker op dezelfde plek in?” (18-04-2019), NOS