onverantwoordelijkheid
- on·ver·ant·woor·de·lijk·heid
- afleiding van onverantwoordelijk met het achtervoegsel -heid[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | onverantwoordelijkheid | onverantwoordelijkheden |
verkleinwoord |
de onverantwoordelijkheid v
- de mate waarin iemand zich onvoldoende rekenschap geeft van de gevolgen van zijn daden
- ▸ Sinds vanmorgen speelde zij voortdurend op, nog dwingender dan voorheen, alsof mijn onverantwoordelijkheid van toen nu alsnog had bijgedragen aan Tonio's ongeluk.[2]
- ▸ Een woordvoerder van het Britse kabinet verweet de stakingleiders 'onverantwoordelijkheid'. Volgens de zegsman waren de meeste overheidsdienaren wel aan het werk en werden de belangrijkste overheidsdiensten gewoon uitgevoerd. Hij schatte dat een vijfde van de rijksambtenaren, iets minder dan 90 duizend, aan de werkonderbreking meedeed.[3]
- iets dat getuigd van onvoldoende rekenschap geven van de gevolgen van zijn daden
- Het woord onverantwoordelijkheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Tonio : een requiemroman” (2011), De Bezige Bij , ISBN 9789023467014
- ↑ Weblink bron “Massale staking treft openbare leven in Groot-Brittannië” (10-07-2014), Tubantia