onveranderlijkheid

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • on·ver·an·der·lijk·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord onveranderlijkheid onveranderlijkheden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de onveranderlijkheidv

  1. het constant zijn van iets
     Hij was de enige die niet gehoorzaamde aan de wet der onveranderlijkheid in dit betoverde, slapende kasteel.[2]
     V&D sinds begin bekend om onveranderlijkheid: In de vorige eeuw groeide de warenhuisketen snel. Tot begin deze eeuw. Pogingen om het tij te keren komen te laat.[3]
  2. iets dat constant is
Synoniemen

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Leov Tolstoj
    “Oorlog en Vrede” (1869), G.A. van Oorschot  , ISBN 9789028251151
  3.   Weblink bron “V&D sinds begin bekend om onveranderlijkheid” (23-12-2015), NOS