ontvallen
- ont·val·len
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
ontvallen |
ontviel |
ontvallen |
klasse 7 | volledig |
ontvallen
- ergatief iets zeggen wat men liever voor zich gehouden had
- Het is hem ontvallen dat er toch ontslagen gingen vallen.
- ergatief verloren gaan, gewoonlijk door te sterven
- Zo velen zijn ons in die verschrikkelijke tijd ontvallen.
- ergatief, (figuurlijk) uit iemands hand vallen in overdrachtelijke, vaak religieuze, zin
- Eer ik Uw hand ontval, spreek tot mij, zeg mij aan dat ik U vinden zal!
1. iets zeggen wat men liever voor zich gehouden had
|
vervoeging van: | ontvallen… |
geen verbogen vorm |
ontvallen
- voltooid deelwoord van ontvallen
- Het woord ontvallen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ontvallen" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be