• ont·val·len
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
ontvallen
ontviel
ontvallen
klasse 7 volledig

ontvallen

  1. ergatief iets zeggen wat men liever voor zich gehouden had
    • Het is hem ontvallen dat er toch ontslagen gingen vallen. 
  2. ergatief verloren gaan, gewoonlijk door te sterven
    • Zo velen zijn ons in die verschrikkelijke tijd ontvallen. 
  3. ergatief, (figuurlijk) uit iemands hand vallen in overdrachtelijke, vaak religieuze, zin
    • Eer ik Uw hand ontval, spreek tot mij, zeg mij aan dat ik U vinden zal! 
vervoeging van: ontvallen…
geen verbogen vorm

ontvallen

  1. voltooid deelwoord van ontvallen
98 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be