• ont·staakt
  • ontstak met de uitgang -t, met verlenging van de klinker a → aa (IPA: /ɑ/ → /a/)
vervoeging van
ontsteken

ontstaakt

  1. gij-vorm verleden tijd van ontsteken
    • Gij ontstaakt. 
     O! ontglim, ontvlam de vonken
    Die Gij in mijn ziel ontstaakt!
    [1]
  1. Willem Bilderdijk
    “De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 5.” (1857), A.C. Kruseman, Haarlem, p. 17