Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • on·tie·ge·lijk
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘bijwoord van hoedanigheid: enorm, zeer veel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1961 [1]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen ontiegelijk ontiegelijker ontiegelijkst
verbogen ontiegelijke ontiegelijkere ontiegelijkste
partitief ontiegelijks ontiegelijkers -

Bijvoeglijk naamwoord

ontiegelijk

  1. in zeer hoge mate aanwezig
    • Ik heb een ontiegelijke honger. 

Bijwoord

ontiegelijk

  1. in zeer hoge mate
    • We hebben ontiegelijk genoten van het optreden. 
Opmerkingen
  • In het zuiden van Nederland is het "antiegelijk".
Synoniemen

Gangbaarheid

94 % van de Nederlanders;
80 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen