ontdubbelde
- Geluid: ontdubbelde (hulp, bestand)
- ont·dub·bel·de
vervoeging van |
---|
ontdubbelen |
ontdubbelde
- enkelvoud verleden tijd van ontdubbelen
- Ik ontdubbelde.
- Jij ontdubbelde.
- Hij, zij, het ontdubbelde.
- Ik ontdubbelde.
- verbogen vorm van ontdubbeld, voltooid deelwoord van ontdubbelen
- Het woord ontdubbelde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.