ongebrokens
- Geluid: ongebrokens (hulp, bestand)
- IPA: / ˈɔŋɣəˌbrokəns / (4 lettergrepen)
- on·ge·bro·kens
- ongebroken met de uitgang -s
ongebrokens
- partitief van de stellende trap van ongebroken
- Er zit iets ongebrokens in hun huilen.[1]
- Het woord ongebrokens staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.