• on·even·re·dig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen onevenredig onevenrediger onevenredigst
verbogen onevenredige onevenredigere onevenredigste
partitief onevenredigs onevenredigers -

onevenredig

  1. effect dat niet passend is bij de grootte van de oorzaak
    • Deze stad werd onevenredig zwaar getroffen door de aardbeving omdat de huizen veel te slecht waren gebouwd. 
     Niet alleen racisme treft vooral het zwarte deel van de bevolking, ook de economische neergang als gevolg van de coronacrisis komt onevenredig hard aan in die bevolkinsgroep [sic!], zoals Obama constateert.[1]
98 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[2]
  1.   Weblink bron
    Theo Koelé
    “De maat is vol, Obama keert zich tegen zijn opvolger Trump” (4 juni 2020), de Volkskrant
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be