• on·der·huids
  • In de betekenis van ‘onder de huid’ voor het eerst aangetroffen in 1805 [1]
  • Samenstellende afleiding van onder en huid met het achtervoegsel -s [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen onderhuids onderhuidser onderhuidst
verbogen onderhuidse onderhuidsere onderhuidste
partitief onderhuids onderhuidsers -

onderhuids [3]

  1. onder de huid gelegen of plaatshebbend
  2. bedekt, niet openlijk, verborgen

onderhuids

  1. partitief van de stellende trap van onderhuids
    • Dat is iets onderhuids... 
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]