onderbrak
- on·der·brak
vervoeging van |
---|
onderbreken |
onderbrak
- enkelvoud verleden tijd van onderbreken
- Ik onderbrak.
- Jij onderbrak.
- Hij, zij, het onderbrak.
- Ik onderbrak.
- Het woord onderbrak staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.