Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • on·dank·baar·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord ondankbaarheid ondankbaarheden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

ondankbaarheid v [2]

  1. het niet erkentelijk zijn voor het goede dat je hebt gekregen
     Ja, ik wist al lang, maar ik was het vergeten, dat ik behalve vernederingen, bedrog, afgunst en intriges, behalve ondankbaarheid, de zwartste ondankbaarheid, in dit huis niets te verwachten had...[3]
     "Ondankbaarheid is het enige wat de weinige genieën in dit land echt kan kwetsen. Ik geef jullie iets wat nog nooit vertoond is op televisie. Don't bite the hand that feeds you."Thomas Blachman[4]
  2. iets dat laat zien dat je niet blij bent met het goede dat je hebt mogen ontvangen
Synoniemen
Antoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen