• on·be·vre·digd·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord onbevredigdheid onbevredigdheden
verkleinwoord

de onbevredigdheidv

  1. het niet tevreden zijn; het ontevredenzijn
     Welke Rus heeft niet bij het lezen van de beschrijving van de laatste periode van de veldtocht van 1812 een drukkend gevoel van ergernis, onbevredigdheid en onduidelijkheid ervaren?[2]