onbevredigdheid
- on·be·vre·digd·heid
- afleiding van onbevredigd met het achtervoegsel -heid[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | onbevredigdheid | onbevredigdheden |
verkleinwoord |
de onbevredigdheid v
- het niet tevreden zijn; het ontevredenzijn
- ▸ Welke Rus heeft niet bij het lezen van de beschrijving van de laatste periode van de veldtocht van 1812 een drukkend gevoel van ergernis, onbevredigdheid en onduidelijkheid ervaren?[2]
- Het woord onbevredigdheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Oorlog en Vrede” (1869), G.A. van Oorschot , ISBN 9789028251151