omzetten
Nederlands
Uitspraak
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
omzetten |
zette om |
omgezet |
zwak -t | volledig |
Woordafbreking
- om·zet·ten
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van om en zetten
Werkwoord
ómzetten [1]
- overgankelijk: van plaats doen verwisselen
- overgankelijk: (m.b.t. geld) verwisselen met een andere geldwaarde
- overgankelijk: veranderen
Verwante begrippen
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
- omzetbelasting, omzetdaling, omzetijzer, omzetpremie, omzetprovisie, omzetsel, omzetsnelheid, omzetter, omzetting, omzetverlies, omzetwaarschuwing
Vertalingen
2. verwisselen met een andere geldwaarde
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
omzetten |
omzette |
omzet |
zwak -t | volledig |
Werkwoord
omzétten [2]
- overgankelijk: om iets of iemand heenzetten
- De baret van de hoofdgriffier is aan de onderrand met een boordsel van zwart fluweel omzet.
Zelfstandig naamwoord
de omzetten mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord omzet
Werkwoord
vervoeging van |
---|
omzetten |
omzetten
- (in een bijzin) meervoud verleden tijd van omzetten
- ...dat wij omzetten.
- ...dat jullie omzetten.
- ...dat zij omzetten.
- ...dat wij omzetten.
vervoeging van |
---|
omzetten |
omzetten
- meervoud verleden tijd van omzetten
- Wij omzetten.
- Jullie omzetten.
- Zij omzetten.
- Wij omzetten.
Gangbaarheid
- Het woord omzetten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "omzetten" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be