Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • om·zend·brief
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord omzendbrief omzendbrieven
verkleinwoord omzendbriefje omzendbriefjes

Zelfstandig naamwoord

de omzendbriefm

  1. een brief of meer algemeen eenzelfde mededeling die aan verschillende personen of instellingen wordt rondgestuurd, vaak bevat het een instructie van een hogere overheid aan een lagere overheid
    • Tot nu toe besliste de politie zelf of u de maximaal toegelaten snelheid met 6, 7 of 9 kilometer per uur mocht overschrijden. Maar in een omzendbrief is nu de marge vastgelegd die overal in ons land moet gehanteerd worden. Wie minder dan 7 km per uur te snel rijdt op gewone wegen, moet niet geflitst worden. Op een autosnelweg riskeert u pas vanaf 129 km per uur een boete. [3] 
    • De crisis ontstond eerder deze maand, toen Nederlandstaligen eisten dat de het zogeheten taalhoffelijkheidsakkoord wordt nageleefd. Dit akkoord van november vorig jaar bepaalt dat ook Brusselse ambtenaren die op contract werken tweetalig moeten zijn. De negentien grotendeels Franstalige Brusselse gemeenten zouden deze regel niet naleven, daarom eisten de Vlamingen dat in een omzendbrief de verplichte tweetaligheid nog eens werd bevestigd. [4] 
Synoniemen

Gangbaarheid

38 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. omzendbrief op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. de Standaard 01/09/2017 door Thierry Goeman
  4. NRC 20 november 1997
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be