Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • om·zegt

Werkwoord

vervoeging van
omzeggen

omzegt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omzeggen
    • ... dat jij omzegt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omzeggen
    • ... dat hij omzegt. 

Gangbaarheid