• ocu·leer
vervoeging van
oculeren

oculeer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van oculeren
    • Ik oculeer. 
  2. gebiedende wijs van oculeren
    • Oculeer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van oculeren
    • Oculeer je?