Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ob·ser·vant
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord observant observanten
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de observantm

  1. iemand die observeert ??, een observator, waarnemer
  2. kloosterling bij de franciscanen of karmelieten die aan de oorspronkelijke strenge regel vasthoudt
Vertalingen

Gangbaarheid

94 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen