nuptiaal
- nup·ti·aal
- uit het Latijn [1]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | nuptiaal | nuptialer | nuptiaalst |
verbogen | nuptiale | nuptialere | nuptiaalste |
partitief | nuptiaals | nuptialers | - |
nuptiaal
- betrekking hebbend op de huwelijksvoltrekking
- Het woord nuptiaal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "nuptiaal" herkend door:
18 % | van de Nederlanders; |
44 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ nuptiaal op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be