Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • nop·pes·hoer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord noppeshoer noppeshoeren
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de noppeshoerv

  1. (seksualiteit) (scheldwoord) vrouw die voor haar plezier of voor kleine gunsten seks heeft met verschillende mannen
     In het dansvraagstuk kwam de seksualisering van de hogere- en middenklassen tot uiting. Voor de arbeidersjeugd gold dat vooral door het gebruik van het woord amatrice – in de volksmond noppeshoer (…). De term amatrice werd gebruikt tussen de jaren twintig en zestig en verwees naar “een meisje dat zich in los-vaste verhoudingen aan een vriend geeft met als beloning veelvuldig uitgaan – wel te onderscheiden van de beroepsprostituee” (…).[2]
     Wat een slet. Noppeshoer. Die durft. De gotspe.[3]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. noppeshoer op website: Etymologiebank.nl
  2.   Weblink bron
    Lindsey Osseforth
    “Goede Seks, Slechte Seks: Een portrettering van het seksualiteitsdiscours onder jongeren in de Nederlandse soap Goede Tijden, Slechte Tijden”, masterthesis (maart 2019), Erasmus Universiteit Rotterdam, 18/19
  3.   Weblink bron
    Hans Dagelet
    “De man met de vier o's” (2011), Em. Querido's Uitgeverij B.V., Amsterdam, ISBN 9789021439693, hfst. Mislukte Romeo