noordooster
- Geluid: noordooster (hulp, bestand)
- noord·oos·ter
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | noordooster | noordoosters |
verkleinwoord |
- koude, uit de richting van het noordoosten komende wind
- Zo ruilen wij de koude noordooster voor een veel zachtere variant uit het zuidoosten. Meteen het signaal voor een vroege lente.[2]
- Vanavond verdwijnen de stapelwolken en is het op de meeste plaatsen onbewolkt. Over de Waddeneilanden kan in de loop van de avond bewolking trekken. Bij een matige noordooster koelt het af naar 8 tot 12 graden. De 8 is voor het noorden van het land.[3]
- Wie 1963 zegt, zegt Elfstedentocht. De extreemste editie ooit. Winnaar Reinier Paping trotseert sneeuw, kou en een straffe noordooster. Van de tienduizend toerrijders bereiken 69 de finish.[4]
1.
vervoeging van |
---|
noordoosteren |
noordooster
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van noordoosteren
- Ik noordooster.
- gebiedende wijs van noordoosteren
- Noordooster!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van noordoosteren
- Noordooster je?
- Het woord noordooster staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ de Standaard 11/02/2017 We gaan van een late winterprik naar vroege lente
- ↑ de Telegraaf 07 jun. 2013 Aangename avond
- ↑ NRC Maarten Scholten 7 februari 2018 De Oranjegekte in Nederland begon op buitenijs