Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • nood·ha·ven
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord noodhaven noodhavens
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

noodhaven v/m [1]

  1. haven waar schepen in nood naar toe kunnen gaan
    • Sterckx dringt er in zijn rapport vooral op aan dat de Erika-paketten snel en volledig worden ingevoerd. Een essentieel luik is hier de opvang van schepen in nood. "Als er voor de Prestige een noodhaven bestond", aldus Sterckx, "dan zou het in Galicië heel anders verlopen zijn".[2] 
    • Het overpompen van olie uit de Vicky werd zaterdagmorgen afgerond. De Vicky kreeg toen het bevel zo snel mogelijk een noodhaven op te zoeken.[3] 
  2. een tijdelijke haven
    • Toeristen schuifelen over Gold Beach. Ogenschijnlijk is er niet veel te vinden. Zand, wind, wolken en de reusachtige, afgebrokkelde cementblokken die na D-Day tezamen een noodhaven vormden, in een halve cirkel voor de kust als gestrande potvissen. Ook bij de andere landingsstranden zijn sporen van de strijd maar spaarzaam zichtbaar.[4] 
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen