noemen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van noemen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | noemen | te noemen | ||||||||
toekomend | zullen noemen | te zullen noemen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben genoemd | te hebben genoemd | ||||||||
toekomend | genoemd zullen hebben | genoemd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
noemend | genoemd | ev. noem |
mv. verouderd noemt |
noeme | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | noem | noemt | noemt | noemt | noemt | noemen | noemen | noemen | |||
verleden (o.v.t.) | noemde | noemde | noemde | noemde | noemde | noemden | noemden | noemden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal noemen | zult/zal noemen | zult/zal noemen | zult noemen | zal noemen | zullen noemen | zullen noemen | zullen noemen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou noemen | zou noemen | zou(dt) noemen | zoudt noemen | zou noemen | zouden noemen | zouden noemen | zouden noemen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb genoemd | hebt genoemd | hebt/heeft genoemd | hebt genoemd | heeft genoemd | hebben genoemd | hebben genoemd | hebben genoemd | |||
verleden (v.v.t.) | had genoemd | had genoemd | had genoemd | hadt genoemd | had genoemd | hadden genoemd | hadden genoemd | hadden genoemd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal genoemd hebben | zal/zult genoemd hebben | zult/zal genoemd hebben | zult genoemd hebben | zal genoemd hebben | zullen genoemd hebben | zullen genoemd hebben | zullen genoemd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou genoemd hebben | zou genoemd hebben | zou/zoudt genoemd hebben | zoudt genoemd hebben | zou genoemd hebben | zouden genoemd hebben | zouden genoemd hebben | zouden genoemd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm genoemd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt genoemd | er is genoemd | |||||||||
verleden | er werd genoemd | er was genoemd | |||||||||
toekomend | er zal genoemd worden | er zal genoemd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou genoemd worden | er zou genoemd zijn | |||||||||
lijdende vorm genoemd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | genoemd worden | genoemd te worden | ||||||||
toekomend | genoemd zullen worden | genoemd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | genoemd zijn | genoemd te zijn | ||||||||
toekomend | genoemd zullen zijn | genoemd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word genoemd | wordt genoemd | wordt genoemd | wordt genoemd | wordt genoemd | worden genoemd | worden genoemd | worden genoemd | |||
verleden (o.v.t.) | werd genoemd | werd genoemd | werd genoemd | werdt genoemd | werd genoemd | werden genoemd | werden genoemd | werden genoemd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal genoemd worden | zult genoemd worden | zult genoemd worden | zult genoemd worden | zal genoemd worden | zullen genoemd worden | zullen genoemd worden | zullen genoemd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou genoemd worden | zou genoemd worden | zou/zoudt genoemd worden | zoudt genoemd worden | zou genoemd worden | zouden genoemd worden | zouden genoemd worden | zouden genoemd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben genoemd | bent genoemd | bent/is genoemd | zijt genoemd | is genoemd | zijn genoemd | zijn genoemd | zijn genoemd | |||
verleden (v.v.t.) | was genoemd | was genoemd | was genoemd | waart genoemd | was genoemd | waren genoemd | waren genoemd | waren genoemd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal genoemd zijn | zult genoemd zijn | zult genoemd zijn | zult genoemd zijn | zal genoemd zijn | zullen genoemd zijn | zullen genoemd zijn | zullen genoemd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou genoemd zijn | zou genoemd zijn | zou/zoudt genoemd zijn | zoudt genoemd zijn | zou genoemd zijn | zouden genoemd zijn | zouden genoemd zijn | zouden genoemd zijn |