Niboengs.
  • ni·boeng
enkelvoud meervoud
naamwoord niboeng niboengs
verkleinwoord - -

de niboengv / m

  1. een soort tropische palmboom van het geslacht Oncosperma.
    • Gevraagd hoe hij dat wist, verklaarde beklaagde, dat hij gezien had dat deze vrouw een "tanda marah" (botmonë kotowungup) onder de kolong van z'n huis had geplant, t.w. een hoofdnerf van de niboeng-palm met een scherp gemaakte punt naar boven, naar het huis gericht. Wat beduidt dit teken? Dat degene naar wie het gericht is, ziek zal worden en sterven.[1] 
  1. Moord wegens zwarte magie. Vonnis van de grote alleensprekende reachter te Tanah Merah 1952 no. 9/Cr.
    Adatrechtsbundels XLV Nederlands Nieuw-Guinea (601-622)