Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • neu·ze·len
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘door de neus praten’ voor het eerst aangetroffen in 1531 [1]
  • [2]: Afkomstig van neus.
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
neuzelen
neuzelde
geneuzeld
zwak -d volledig

Werkwoord

neuzelen

  1. snuffelen
  2. onduidelijk nasaal praten
  3. over zinloze dingen praten
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

94 % van de Nederlanders;
64 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen