Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • neus·war·mer
enkelvoud meervoud
naamwoord neuswarmer neuswarmers
verkleinwoord neuswarmertje neuswarmertjes
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

de neuswarmerm

  1. kort stenen pijpje waarin men tabak kan laten branden
     In de rook, verdoofd door de onophoudelijke schoten die hem elke keer deden sidderen, liep Toesjin zonder zijn neuswarmertje uit zijn mond te nemen van het ene kanon naar het andere; hij richtte, telde de munitie, zorgde ervoor dat de gedode en gewonde paarden werden uitgespannen en vervangen en schreeuwde daarbij met zijn zwakke, ijle, onzeker klinkende stem.[2]
  2. kledingstuk waarmee je de neus warm kunt houden
     Probeer je lach maar eens in de houden bij het zien van de nieuwste gadget voor komende winter: de neuswarmer. Het puntje van je neus zal het in ieder geval nooit meer koud hebben.[3]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. neuswarmer op website: Etymologiebank.nl
  2. “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1
  3.   Weblink bron
    Simone van Zwienen
    “Met een stinkdier, kikker of kip de straat op” (12-10-2018), Tubantia