Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • na·zet

Werkwoord

vervoeging van
nazetten

nazet

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van nazetten
    • ... dat ik nazet. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van nazetten
    • ... dat jij nazet. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van nazetten
    • ... dat hij nazet.