natellen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- na·tel·len
Woordherkomst en -opbouw
Werkwoord
natellen [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
natellen |
telde na |
nageteld |
zwak -d | volledig |
- opnieuw tellen ter controle
- Iedere avond moest ik het geld natellen om te zien hoeveel we die dag verdiend hadden.
- Vier instellingen die zorg leveren in de twee gemeenten stapten naar de rechter. „Je kunt op je vingers natellen dat een aanbesteding als deze leidt tot een afname van kwaliteit van jeugdzorg”, aldus hun advocaat Petra Heemskerk van juristenkantoor CMS. „Dit is een maatschappelijk vraagstuk”, zegt Erik Laarhoven, lid van de raad van bestuur van GGZ Rivierduinen, een van de betrokken jeugdzorginstellingen. De instellingen wilden met de gang naar de rechter nabootsing van de aanbesteding à la Alphen voorkomen. „We voorzagen dat anders veel meer gemeenten deze methode zouden toepassen”, zegt Laarhoven. [3]
Synoniemen
- herberekenen, narekenen, renumereren
- een dronkemansgebed doen: je geld natellen als het bijna op is
Uitdrukkingen en gezegden
- dat kun je op je vingers natellen
dat kun je makkelijk controleren, je hebt er zelfs geen pen en papier voor nodig
Gangbaarheid
- Het woord natellen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "natellen" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[4] |
Verwijzingen
- ↑ natellen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Ingmar Vriesema 5 oktober 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be