napraat
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- na·praat
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van na en praat zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | napraat | - |
verkleinwoord | napraatje | napraatjes |
Zelfstandig naamwoord
de napraat m
- het napraten
Werkwoord
vervoeging van |
---|
napraten |
napraat
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van napraten
- ... dat ik napraat.
- (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van napraten
- ... dat jij napraat.
- (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van napraten
- ... dat hij napraat.
Gangbaarheid
- Het woord napraat staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "napraat" herkend door:
83 % | van de Nederlanders; |
74 % | van de Vlamingen.[1] |
Verwijzingen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be