Nederlands

 
doos met naaigerei
Uitspraak
Woordafbreking
  • naai·ge·rei
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord naaigerei
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het naaigereio

  1. (huishouden) benodigdheden voor het naaien en handwerken
    • Tot het naaigerij behoren zaken als linten, band, biaisband, garen, lapjes en dergelijke maar ook ritssluitingen, knopen, spelden en naalden, speldenkussen, schaartje, tornmesje, vingerhoeden en andere kleine artikelen, zoals meetlint en kleermakerskrijt. Men sprak dan ook wel van band en garen.  
    • Bij Veritas, dat vooral accessoires, juwelen en naaigerei verkoopt, hadden ze een drukkere maandag verwacht. 'Er was zeker geen rush op de laatste stuks', zegt verkoopster Stefanie Vandorpe. 'In het weekend was het wel druk. Tegelijk mogen we niet klagen over de winterkoopjes. Ik heb niet de indruk dat we meer hebben verkocht dan vorig jaar, maar zeker ook niet minder.' [2] 
    • Langzamerhand moeten we ze met een lichtje zoeken, maar ze bestaan nog wel: gespecialiseerde fourniturenwinkels. Of, in minder chic Nederlands: winkels met naaigerei als knopen, naalden, garen en band.... [3] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Standaard 01 FEBRUARI 2011 Johan Depaepe
  3. Volkskrant Mieke Zijlmans 18 november 2000,
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be