Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mui·te·ling
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord muiteling muitelingen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

muiteling v [1]

  1. (scheepvaart) (militair) (persoon) opstandeling die het bevoegd gezag omverwerpt en zelf de leiding neemt met name in de scheepvaart en in het leger
  2. opstandeling in andere omstandigheden
Synoniemen

Gangbaarheid

39 % van de Nederlanders;
42 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen