Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mop·muts
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord mopmuts mopmutsen
verkleinwoord mopmutsje mopmutsjes

Zelfstandig naamwoord

de mopmutsv

  1. (hoofddeksel) hoofddeksel dat past bij een klederdracht
     De Scheveningse mutsjes heten ”moppes” of ”mopmuts”. „Mijn mutsje is van weerskanten geplooid. Hij zit vast aan een zilveren beugel, die in mijn hals loopt.[2]
  2. slaapmuts, nachtmuts

Gangbaarheid

29 % van de Nederlanders;
42 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Gemma van Amersfoort
    “„Boeken houden mijn mutsje vast”” (09-02-2004), Reformatorisch Dagblad
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be