Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • moord·brief
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord moordbrief moordbrieven
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de moordbriefm

  1. geweldig geschreven bericht aan een persoon
     Kerel, Wim, dat is een prachtbrief! Zo iets heeft ze nog nooit gekregen! Wat zal ze in haar nopjes zijn. Hij wordt vast op de naaikrans voorgelezen. Waar haal je het! Jij had schrijver moeten worden en geen boekhouder. (…) Over ’n kwartier ben ik klaar. Jongen, wat ’n moordbrief.[2]
  2. (geschiedenis) geschreven boodschap die ertoe moet leiden dat iemand wordt doodgemaakt
      Was het door verandering van de inzichten en maatregelen van het Spaansche Hof tot een toenadering gekomen, waarop hoop of uitzicht van vrede gebouwd kon worden, deze ban wierp oogenbliklijk een onoverkomelijken scheidsmuur op, tusschen 's Konings- en de tegenpartij. Het was niet alleen een moordbrief tegen Oranje, maar een plechtig vonnis tegen al wie Oranje aanhing, en dus tegen die van de Unie van Utrecht, en wie van de Gentsche bondgenooten hun verbintenissen met hem niet afbraken.[3]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    V.C.J.
    Een voor Twee in: St. Antonius Bode, jrg. 44 nr. 9 (september 1952), p. 7 kol. 2
  3.   Weblink bron “Geschiedenis des vaderlands. Deel 7.” (1835), P. Meyer Warnars, Amsterdam, p. 30