Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mond·kap
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord mondkap mondkappen
verkleinwoord mondkapje mondkapjes

Zelfstandig naamwoord

de mondkapv / m

  1. (medisch) kapje dat voor de mond wordt geplaatst teneinde inademing van stof of ziekteverwekkers te voorkomen
     Nog geen jaar geleden associeerde je mondmasker en mondkapje met de uitoefening van bepaalde beroepen. Autospuiters en mensen die met gevaarlijke stoffen werken, droegen mond- of zelfs complete gezichtsmaskers. Ook in de medische wereld werden mondmaskers gebruikt, maar die heetten vaak (medische of chirurgische) mondkapjes.[1]
     Maar volgens een meerderheid van Provinciale Staten is het geld uit dat fonds daar niet voor bedoeld. Statenlid Marc van Rooij van 50Plus wijst er bij Omroep Flevoland op dat de Floriade geen kosten heeft gemaakt voor bijvoorbeeld mondkapjes of afzetlinten. Ook golden geen coronamaatregelen meer bij de start van de Floriade in april van dit jaar.[2]
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
82 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    Ton den Boon
    “De vakterm mondmasker legt het af tegen de zorgterm” (30 september 2020) op Trouw.nl  
  2.   Weblink bron “Provincie gaat deel miljoenenverlies Floriade niet compenseren” (15 december 2022), NOS
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be