Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mo·les·te·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘overlast aandoen’ voor het eerst aangetroffen in 1351 [1]
  • afleiding van molest met het achtervoegsel -eren of
  • afgeleid van het Franse molester [2] [3]

Werkwoord

molesteren

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
molesteren
molesteerde
gemolesteerd
zwak -d volledig
  1. iemand in elkaar slaan
    • Festivalbezoekers molesteren politie: Tijdens een muziekfestijn met Nederlandstalige piratenmuziek in Wapenveld (Gelderland) hebben enkele tientallen mensen zich vrijdagavond tegen beveiligingspersoneel en agenten gekeerd. Een beveiliger werd mishandeld en ook agenten kregen klappen, aldus de politie. Het tumult ontstond aan het eind van het feest, toen feestgangers de tent moesten verlaten. Bezoekers kregen ”om nog onduidelijke redenen problemen met het beveiligingspersoneel”, meldde de politie. Ze hield elf mensen aan. [4] 
  2. iets kapot maken
    • Vandalen molesteren ‘Warme William’. De beer Warme William zit niet langer op zijn bankje op de Brug in Brugge. Vandalen hebben hem afgelopen weekend lelijk bewerkt. Het beeld moest noodgedwongen weggehaald worden. [5] 
    • Een 41-jarige man uit Almelo is woensdag in de rechtbank veroordeeld voor een voorwaardelijke celstraf van twee weken, voor het molesteren van een ruit in de Havenpassage en het beledigen van agenten. Ook moet hij de schade, iets meer dan 200 euro, vergoeden. [6] 
  3. iemand lastig vallen
Synoniemen
Hyperoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[7]

Verwijzingen