Nederlands

 
moerbout
 
moerbout met moer
Uitspraak
Woordafbreking
  • moer·bout
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord moerbout moerbouten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de moerboutm

  1. bout waarop men een moer kan draaien
    • “De patiënt had al drie maanden klachten over buikpijn en dacht zelf dat hij een voedselvergiftiging onder de leden had. We besloten daarom een endoscopie uit te voeren”, zegt dokter Priyank Sharma tegen India Today. “We waren gechoqueerd toen we allemaal munten, nagels en moerbouten terugvonden in zijn maag. Dit hadden we nog nooit eerder gezien.” [2] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

78 % van de Nederlanders;
73 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen