Engels

Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Middelengelse werkwoord mincen, minsen, uit het Frans (of beïnvloed door het Frans) mincer 'fijnhakken', mince.

Zelfstandig naamwoord

mince

  1. (kookkunst) gehakt (van vlees, of gedroogde vruchten en noten)
  2. (figuurlijk) gekunstelde of nichterige manier van lopen of van spreken
vervoeging
onbepaalde wijs to  mince 
he/she/it  minces 
verleden tijd  minced 
voltooid
deelwoord
 minced 
onvoltooid
deelwoord
 mincing 
gebiedende wijs  mince 

Werkwoord

mince

  1. (kookkunst) overgankelijk fijnhakken (m.n. van vlees)
  2. (figuurlijk) overgankelijk (woorden) op een omslachtige, indirecte wijze uitspreken, wollig praten
  3. (figuurlijk) onovergankelijk op een geaffecteerde wijze lopen
  4. (figuurlijk) onovergankelijk zich op een geaffecteerde wijze, nichterig gedragen
Uitdrukkingen en gezegden
  • to mince one's words.
op een niet-confronterende wijze spreken, indirect of omslachtig spreken, wollig praten.
  • a minced oath.
een verkapte vloek.


Frans

Uitspraak

Bijvoeglijk naamwoord

  1. fijn(gebouwd), slank
  2. (figuurlijk) mager, zwak, onaanzienlijk

Tussenwerpsel

mince

  1. (spreektaal) (bastaardvloek) verdorie! krijg nou wat! [1]
Synoniemen

Verwijzingen