Nederlands

 
[1] meifeest 1798
Uitspraak
Woordafbreking
  • mei·feest
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord meifeest meifeesten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

meifeest o [1]

  1. een feest in mei bij het begin van de lente
    • De Rembrandtschildertjes, vrijdagmiddag in passende, zeventiende eeuws ogende kledij gestoken door studenten van de afdeling Fashion, Management en Textiles van het ROC van Twente, hebben hun werkstukken ook dit jaar vervaardigd tijdens de Rembrandtfiësta, het multiculturele meifeest in Almelo Zuidwest. [2] 
  2. feest op de dag van de arbeid
    • Karpaten bestaat dit jaar 55 jaar. Het begon in 1962 bij een uitspanning tussen Alstätte en Ottenstein als kleinschalig 1 meifeest met een blaaskapel. Door de jaren heen is het uitgegroeid tot het grootste tentmuziekfestival van Noordrijn-Westfalen. [3] 
  3. feesten rond 4 en 5 mei en Koningsdag in Nederland
    • Van vrijdag 3 tot en met zondag 5 mei Meifeesten Schinveld met vrijdagavond een grote Zeskamp, zaterdag optredens en zondag de dag dat de Meikoningin wordt gekozen. Adres: Duikerweg. [4] 
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

93 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen