Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ma·tri·mo·ni·um
Woordherkomst en -opbouw
  • uit het Latijn
enkelvoud meervoud
naamwoord matrimonium matrimoniums
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

matrimonium

  1. huwelijk
     De openbare bibliotheek in Eibergen krijgt kopiën van boeken van de rooms-katholieke St. Mattheuskerk. Het gaat om het 'Liber Baptisatorum', een doopboek uit de periode 1795 tot en met 1864, het 'Liber Matrimonium', een huwelijksboek (1798 -1864) en het 'Liber Mortuorum' (overlijdensboek van 1832 -1864). De originele exemplaren worden in het Streekarchivariaat Regio Achterhoek in Doetinchem ondergebracht.[1]
     Politici en ambtsdragers grossieren in bijbanen. De Commissaris van de Koningin in Noord-Holland Johan Remkes (VVD) en de Amsterdamse burgemeester Eberhard van der Laan (PvdA) zijn deze week toegetreden als de eerste twee leden van Matrimonium, een vereniging voor trouwambtenaren in Noord-Holland.[2]
Synoniemen

Gangbaarheid

68 % van de Nederlanders;
71 % van de Vlamingen.[3]


Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Kerkelijke boeken naar Eibergse bibliotheek” (12-04-2008), Tubantia
  2.   Weblink bron “De bijbaan” (10/12/2010), HP de Tijd
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be