Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ma·tri·ar·chaat
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘rechtstoestand via de vrouwelijke lijn’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1893 [1]
  • afgeleid van matriarch met het achtervoegsel -aat [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord matriarchaat matriarchaten
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

matriarchaat o [3]

  1. (juridisch) rechtstoestand waarbij de kinderen de naam van de moeder krijgen en haar goederen erven
  2. maatschappelijk bestel waarin vrouwen een overheersende rol hebben
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

75 % van de Nederlanders;
70 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen