Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mar·qué
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord marqué marqués
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de marquém

  1. (toneel) acteur die in een stuk een herkenbare rol als verrader speelt
     Gysbreght is er tevens van overtuigd dat het einde van het beleg aantoont dat God zijn onschuld erkent en de zaken voor hem een goede keer laat nemen: ‘Van zijn gewetens-rechtvaardiging uit meent Gysbreght, dat hij de Godheid in de kaart kan kijken. Dit is een strafbaarder vergissing dan het hechten van geloof aan bedrieglijke woorden, uitgesproken door een gewoonlijk sterk als marqué gespeelde spion.’[2]
      Het is heerlijk ten stuk te zien, waarvan de personen reeds van te voren aangewezen zijn om al onze hulde en al onzen afkeer op zich te vereenigen, een geheelen avond Oom Paul te kunnen toejuichen en met die wakkere Boeren het Transvaalsche Volkslied te mogen meezingen! En dan zoo vrij-uit, zoo uit den tijd van vroeger, toen er nog stukken met marqués en verraaiers werden gegeven, te mogen uitfluiten en uitsissen, zonder dat uw buurman zich ergert, omdat ook hij in dien Engelschman op het tooneel zijn aangewezen vijand, den belager der Transvaalsche en Vrijstaateche vrijheid ziet.[3]

Gangbaarheid

66 % van de Nederlanders;
56 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. marqué op website: Etymologiebank.nl
  2.   Weblink bron
    R. van Stipriaan
    Gysbreght van Aemstel als tragische held. in: De zeventiende eeuw, jrg. 12 nr. 2 (1996), p. 361
  3.   Weblink bron Oom Paul op de planken. in: Algemeen Handelsblad  , jrg. 72 nr. 22459 (28 november 1899), P. den Hengst en Zoon, Amsterdam, p. 6 kol. 1/2
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


Spaans

Werkwoord

vervoeging van
marcar

marqué

  1. eerste persoon enkelvoud verleden tijd (pretérito indefinido) van marcar